met Jonas Vanderkelen
een ingekorte versie van deze tekst verscheen als Opiniestuk in De Tijd van 6 december 2024
hier vind je een pdf-versie
De publicatie van ons boek “De paradox van ongelijkheid in België” lokte heel wat reacties uit. Het is de neerslag van een vierjarig onderzoeksproject gefinancierd door de POD wetenschapsbeleid BELSPO, en uitgevoerd door onderzoekers van KU Leuven, U Antwerpen en ULB. Het vertrok van de vraag hoe het komt dat ook bij ons het gevoel leeft dat de inkomensongelijkheid toeneemt, terwijl daar amper wetenschappelijke evidentie voor te vinden is. Alle officiële statistieken wijzen op een laag niveau van ongelijkheid in België dat niet toeneemt doorheen de tijd.
In de 16 hoofdstukken van het boek overlopen we veel verschillende pistes die elk op hun manier, gedeeltelijk én complementair aan elkaar, een licht kunnen werpen op die paradox. Die pogingen tot verklaringen gaan veel ruimer dan wat de afgelopen dagen in de publieke discussie kwam bovendrijven. We behandelen de impact van inflatie op ongelijkheid, het gevoel dat de plaats waar je woont sterk bepaalt wat je met je inkomen kan doen, dat inkomensongelijkheid een te smalle bril is om het gevoel van ongelijkheid in gezondheid, werkomstandigheden of leefomgeving weer te geven, en tenslotte ook ongelijkheid tussen generaties en binnen gezinnen.
Maar de opmerkingen de voorbije dagen gingen – tot onze grote verrassing – vooral over de timing van het verschijnen, in tweede orde over de gebruikte methode, en deels ook over de conclusies die je eruit kan halen voor een eventuele fiscale hervorming. We overlopen hier deze drie opmerkingen.
De timing
Het project loopt eind 2024 af. Om aan in de opdracht vastgelegde rapporteringplicht te voldoen, hebben we in februari 2024 (!) de datum van publicatie en conferentie vastgelegd op 3 december. Insinueren dat dit andere bedoelingen had, zegt veel over de veranderde zeden. Ook bij ons wordt blijkbaar stap voor stap opgeschoven naar een discours van verdachtmaking van academici, en dat wellicht vooral door hen die de uitkomsten van het onderzoek liever anders had gezien. Het boek is trouwens de vertaling voor een breder publiek van resultaten die al maanden publiek beschikbaar zijn op de projectwebsite (www.beparadis.be), en die ook op tussentijdse publieke workshops werden voorgesteld.
De methode
Onze irritatie over die complot-achtige insinuaties wat de timing betreft, geldt vanzelfsprekend niet voor de inhoudelijke opmerkingen en vragen die we kregen. Integendeel. Op de vraag van een journalist of we nu eindelijk eens “definitief uitsluitsel kunnen geven over de vraag of de ongelijkheid in België stijgt of daalt”, hebben we van meet af aan “neen” geantwoord. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek zijn altijd voorlopig, en altijd inherent onzeker. En al zeker als we daarvoor de gebaande wegen verlaten. En dat doen we in de meeste hoofdstukken.
Zeker de enkele hoofdstukken waarin we de DINA-methode gebruiken riepen vragen en opmerkingen op. DINA staat voor ‘Distributional National Accounts’. Het is een methode die ontwikkeld werd als antwoord op vaststellingen die één van de meest eminente ongelijkheidsonderzoekers, wijlen Tony Atkinson, eind jaren negentig maakte. Atkinson merkte als eerste op dat de groei van het bbp, dé courante maatstaf van economische welvaart, steeds minder spoorde met de inkomensgroei die gemeten wordt in enquêtes afgenomen bij gezinnen.
Dat is problematisch want “groei van het bbp” is de wijdst verspreide indicator die om de haverklap in de kranten verschijnt en waarop veel mensen hun snel oordeel baseren of het nu “goed gaat met de economie of niet”. Het bbp wordt berekend in een strak uitgewerkt statistisch apparaat dat aan strenge, internationaal afgesproken, standaarden voldoet: de nationale rekeningen. Maar je zou hopen dat die maatstaf van de taart die elk jaar in een land geproduceerd wordt, en die verdeeld wordt over de inwoners, toch min of meer overeen komt met andere manieren om de welvaart van mensen te meten, zoals de vermelde inkomensenquêtes. En al zeker als het die inkomensenquêtes zijn die gebruikt worden om ongelijkheid en armoede te meten, want dat is nu net wat in een maatstaf zoals bbp niet aan bod kán komen.
In het boek bekijken we in detail waar het totale inkomen in de macro-economische boekhouding (het netto nationaal inkomen) afwijkt van wat we zien in de enquêtes. We geven één voorbeeld. In 2019 bedroeg het inkomen uit financieel vermogen, zoals intresten op spaarrekeningen, of dividenden als opbrengst van aandelen, in de nationale rekeningen 28 miljard. Maar in de enquêtes vinden we slechts 2,7 miljard. De DINA-methode is er expliciet op gericht om het volledige nationaal inkomen te verdelen, en de ongelijkheid in die verdeling van het nationaal inkomen te volgen doorheen de tijd. Daartoe gebruiken we bijkomende databronnen om bovenstaande discrepantie zo goed mogelijk op te lossen, maar verdelen we ook inkomens die niet in de gezinnen terecht komen. Een voorbeeld hiervan zijn de winsten die in de vennootschappen blijven. Ze maken deel uit van het nationaal inkomen. Dus verdelen we ze.
Zeker dat laatste lokte veel reactie uit. Maar het is het logische gevolg van de weloverwogen keuze om het volledige nationaal inkomen in het verdelingsbeeld te betrekken. Natuurlijk vervullen ingehouden winsten een economische functie, een opmerking die nogal wat lezers maakten. Maar dat betekent niet dat we ze niet in het verdelingsbeeld moeten of mogen betrekken. Ook bij gezinnen vragen we ons niet af wat ze met hun inkomen doen, als we enkel de ongelijkheid in inkomen willen meten.
We zijn het ook niet eens met de opmerking dat de opname van ingehouden winsten in het verdelingsbeeld de internationale vergelijkbaarheid zou hypothekeren. Integendeel zelfs. We passen net voor het eerst een methode toe die al in heel wat andere landen is toegepast, en voortdurend wordt bijgesteld op basis van nieuwe data en vooruitgang in de statistische technieken. Dat laatste is ook nodig, want de koppeling van nationale rekeningen, inkomens- en vermogensenquêtes en administratieve data uit de personenbelasting is geen sinecure. Veel van de statistische technieken die we hebben gebruikt, zouden trouwens overbodig worden als we, net als over lonen en wedden, over rijkere informatie zouden beschikken wat betreft de inkomens uit vermogen. Recent werd dergelijke studie uitgevoerd door het Centraal Planbureau in Nederland op administratieve data. Onze resultaten liggen in lijn met hun bevindingen, en die in tal van andere landen, dat het beter in kaart brengen van het inkomen uit vermogen van groot belang is om een beter beeld te krijgen van de inkomensverdeling.
Dat mag ook niet verwonderen. De laatste vijftien jaar is de samenstelling van het vermogensinkomen spectaculair veranderd. In 2008 bedroegen de interesten en dividenden ontvangen door gezinnen elk 14 miljard euro. Maar in 2020 waren de interesten, die breed verdeeld liggen over de hele inkomensverdeling, teruggevallen tot onder het miljard. De dividenden, die veel meer bij de hogere inkomensgroepen geconcentreerd zijn, zijn intussen blijven toenemen. Dat is in onze analyse de drijvende kracht achter de toename in ongelijkheid (vanaf ongeveer 2010) na een lange periode van daling. Ook onze vaststelling dat, binnen die verruimde inkomensverdeling, ons belastingsysteem bovenaan niet langer progressief is, is internationaal gesproken weinig spectaculair. Dat is net wat in veel andere landen ook wordt vastgesteld.
Fiscale hervorming
Daaruit afleiden, zoals nogal wat commentatoren deden, dat dit boek zou pleiten voor een meerwaardebelasting, of voor een fiscale hervorming in deze of gene richting, is meer dan één brug te ver. Ten eerste wordt dit niet behandeld in het boek. Ten tweede zijn de argumenten voor een meerwaardebelasting niet alleen gestoeld op rechtvaardigheidsargumenten, maar ook – en vooral zelfs – op efficiëntie-argumenten. Gerealiseerde netto-meerwaarden zijn even goed inkomen uit vermogen als intresten of dividenden. Alle inkomen uit vermogen zo gelijk mogelijk belasten verhoogt de welvaart omdat het ervoor zorgt dat mensen hun gedrag niet meer louter om fiscale redenen aanpassen. Dus moeten ook meerwaarden mee belast worden. En ten tweede is het één van de mogelijkheden om een meer schadelijke belasting, de belasting op arbeid, te verlagen. Dus ja, wij zijn voorstander van een meerwaardebelasting, maar dat vind je niet in het boek “De paradox van ongelijkheid in België”.
Wat je er wel in vindt, is dat we voor het eerst een aanduiding vinden dat, in tegenstelling tot wat we tot nog toe uit de standaardstatistieken meenden te mogen concluderen, ook in België de ongelijkheid in inkomen toeneemt. In tegenstelling tot andere landen, zoals de Verenigde Staten of Duitsland, ligt dat niet aan toenemende ongelijkheid in arbeidsinkomens. Die blijft min of meer dezelfde. Het is de toenemende ongelijkheid binnen het vermogensinkomen zelf, én het corrigeren voor het onderschatte belang van die vermogensinkomens in de enquêtes, dat bij ons zorgt voor hogere en toenemende ongelijkheid sinds de financiële crisis. België is, ook op vlak van evolutie van ongelijkheid, minder een uitzondering dan we misschien graag denken.