De rol van economen en modellen

Met Johannes Spinnewijn; verschenen als Opiniestuk in De Standaard op 27 augustus 2019

Bart Sturtewagen stelt in zijn editoriaal in de krant van vrijdag de rol van economen of experten in de beleidsdebatten in vraag (“Cijfers nemen het wantrouwen niet weg”). Zijn kritiek betreft het nieuwe voorstel voor het superslimme rekeningrijden van collega’s Bruno De Borger en Stef Proost. Zij tonen met behulp van een uitgewerkt cijfervoorbeeld aan hoe een heffing die verandert met de drukte op de weg het file-probleem kan aanpakken. Dit kan budgetneutraal en heeft zijn diensten al bewezen in het buitenland.

Sturtewagen onderschrijft dat buikgevoel vaak de debatten overheerst, maar beweert dat meer `cijfers en complexe modellen’ het antwoord niet zijn op dit probleem. ‘Mensen meenemen in een noodzakelijke verandering vereist vooral vertrouwen, geen wiskundige bravoure’. Geen zinnig mens zal dat laatste ontkennen. Maar toch vinden we dit editoriaal om twee redenen problematisch. Ten eerste is het niet duidelijk welke rol hij de experten dan wel wil toebedelen. Daarnaast geeft hij ons ook een inkijk in wat hij denkt dat achter die cijfers en complexe modellen ligt, en negeert daarbij een halve eeuw vooruitgang in economische onderzoek.

Het eerste is echt wel jammer. Dit editoriaal ademt een populistisch parfum uit waarbij experten, studies en argumenten de plaats moeten ruimen voor zogenaamd gezond verstand. Sturtewagen lijkt te betreuren dat sommige bevindingen ‘tegen het buikgevoel ingaan’ of ‘het onbehagen zouden vergroten’. Wel, dat kan voor een wetenschapper nooit de leidraad zijn. Anderzijds geven we toe dat de kloof tussen academisch onderzoek en beleidsklare inzichten vaak nog groot is. Die kloof dichten is een tijdrovende bezigheid waaraan we vaak te weinig aandacht besteden. We worden daar terecht op gewezen door andere maatschappelijke actoren die ons vragen ons onderzoek uit te leggen, te duiden, te vulgariseren, zodat het bruikbaar wordt voor het publieke debat. Maar laat dat nu net de betrachting zijn van de Leuvense Economische Standpunten waarin de samenvatting van dit onderzoek verscheen.

Sturtewagen mocht gerust opmerken dat het mechanisme achter rekeningrijden of de gevolgen ervan nog niet duidelijk genoeg uitgelegd waren. Maar waar hij de bal compleet misslaat is dat het de taak van de wetenschappers zou zijn om mensen warm te maken voor een beleid, te enthousiasmeren of vertrouwen te wekken. Daarvoor hebben we politici en beleidsmakers. En het zijn die politici die na een populistische oprisping in verkiezingstijd, zowel studies naar de effecten van rekeningrijden als de maatregel zelf, vakkundig gesmoord hebben. In tijden dat politici onderzoek sowieso al te gemakkelijk naast zich neerleggen, helpt een vergoelijking van deze bocht, en een foutieve weergave van dit onderzoek en de rol ervan zeker niet.

Ten tweede roept dit editoriaal een wel heel vertekend beeld op van recente economische modellering en economisch onderzoek. De kritiek dat modellen te theoretisch zijn en weinig voeling hebben met de realiteit is echt wel achterhaald. De schrijver Jorge Luis Borges vergelijkt een model met een kaart. Een kaart laat veel details weg die ons toelaten om gemakkelijk de weg te vinden van A naar B. Een kaart op schaal 1/1 met elk mogelijk detail kan dan wel een betere weergave zijn van de realiteit, het is geen bruikbare kaart meer. Op dezelfde manier worden modellen net gebruikt om abstractie te kùnnen maken van de vele factoren die niet relevant zijn voor de gestelde vraag. Meer nog, welk model het best een vraag kan beantwoorden hangt mee af van de vraag die gesteld wordt. Een goede wetenschapper weet welke factoren hij uit zijn modellen kan (en moet) weglaten, zonder het antwoord dat eruit komt te beïnvloeden, maar wel de weg naar dat antwoord te vergemakkelijken. En net dat is de verdienste van het model van De Borger en Proost.

Voorts worden modellen gevoed door de realiteit. Ze worden in empirisch onderzoek gedisciplineerd door data om zo goed mogelijk de relevante krachten te vatten. Ook het model dat door de vermelde auteurs gebruikt wordt, werd in meerdere studies gevalideerd door empirisch werk.

Een derde kritiek betreft de interpretatie van de veronderstelling dat mensen altijd rationeel zouden moeten handelen (de zogenaamde ‘homo economicus’). Met ‘hoe ‘slimmer’ het systeem, hoe dommer de gebruiker zich voelt’ suggereert het editoriaal dat de mensen het systeem zouden ‘moeten begrijpen’. En nog straffer, het suggereert dat deze veronderstelling inhoudt dat economen zouden voorschrijven hoe mensen zich moeten gedragen, en dat dit enkel weggelegd zou zijn voor bollebozen. Dat is absoluut niet wat die veronderstelling inhoudt. Modellen worden gevoed door data en geven daarom mensen hun feitelijke gedrag weer, niet wat de economen denken dat hun gedrag zou moeten zijn. En in de beschrijving van dat feitelijk gedrag houden economen, zoals terecht opgemerkt door Sturtewagen, al meer dan ooit rekening met de mogelijkheid dat mensen niet altijd rationeel handelen. En tenslotte doen ernstige wetenschappers al lang wat Sturtewagen vraagt, nl. “erkennen dat we dat [lees: de effecten] niet bij voorbaat weten”. De meeste wetenschappers doen geen exacte voorspellingen, maar houden rekening met onzekerheid. Die komt tot uiting in een voorspelling waarrond we een marge van onzekerheid weergeven. Alleen zijn het vaak de afnemers van onze vertaling naar een breed publiek, niet zelden media en beleidsmakers, die ons vragen naar “één cijfer”, en “niet te veel nuance”.

Leave a Reply