FAQ’s wat betreft onze koopkrachteffecten

  1. Welk model gebruiken we om de koopkrachteffecten door te rekenen?
    • We werken met EUROMOD, een rekenmodel dat op een steekproef van gezinnen de belastingen en uitkeringen doorrekent. De steekproef is EU-SILC, met inkomens voor duizenden personen in 2014.
  2. Waarom is niet alles precies in kaart gebracht?
    • De mate waarin we belasting- of uitkeringregels in detail kunnen toepassen hangt af van de beschikbare informatie in de database. Voor de personenbelasting en werknemersbijdragen is die informatie erg compleet.
    • Als we niet weten hoe lang iemand al werkloos is kunnen we de werkloosheidsuitkeringen niet laten afhangen van de duur bijvoorbeeld.
    • Nog een ander voorbeeld: de verhogingen van de pensioenen zijn sterk verschillend naarmate het moment waarop iemand met pensioen gegaan is, of naar het type pensioen. In de database hebben wij die gedetailleerde informatie niet, dus kunnen we de regels ook niet heel precies toepassen.
  3. Is de koopkrachtverhoging die wij berekenen dan wel een weergave van de werkelijkheid?
    • Ja en neen.
    • Ja, omdat we het veranderde beleid zo procies mogelijk doorrekenen.
    • Neen, omdat we alleen het beleid laten veranderen (bvb. de belastingschalen), terwijl er ook nog veel andere zaken veranderen in de wereld. Maar wij willen bewust, zoals in een labo, effecten isoleren.
    • Neen, omdat we -zoals hierboven vermeld- niet het detail hebben om de complexiteit van de werkelijkheid volledig weer te geven. Nu, we willen dat ook niet. Een model moét altijd een vereenvoudigde weergave zijn van de werkelijkheid, anders is het geen model. Nog anders gesteld: ons model kan en mag nooit in de plaats komen van de feitelijke berekening van belastingen door FOD Financiën, van de feitelijke pensioenberekening in de Zuidertoren, of van een feitelijke berekening van de kinderbijslag.
  4. Als onze berekeningen niet ‘perfect’ de realiteit weerspiegelen, hebben ze dan wel toegevoegde waarde in het publieke debat?
    • dat denken wij wel. De meerwaarde ligt in het feit dat we zonder onze berekeningen alleen maar weten dat de gemiddelde toename van de koopkracht ten gevolge van genomen maatregelen 3,5% zou geweest zijn. Wat wij kunnen (of proberen te) doen is in kaart brengen hoeveel variatie er schuil gaat achter dat gemiddelde van 3,5%.
    • door de koopkrachteffecten te berekenen voor mensen en gezinnen in heel verschillende situaties, kunnen we die spreiding rond het gemiddelde van 3,5% tonen. Dat is wat we doen, niet meer, maar ook niet minder. Het glas is daarmee half vol.
  5. Vanwaar dan de kritiek op de berekeningen?
    • Onze ervaring leert dat, naarmate we die variatie (en dus de complexiteit) beter in kaart brengen, ook de verwachting steeds verder opschuift in de richting van “een zo perfect mogelijke weergave van de complexe realiteit”. Dat is niet wat we kunnen doen, en – zoals hierboven gesteld – ook niet willen doen, want meestal ook niet zinvol. Zeker niet vanuit wetenschappelijk oogpunt.
  6. Snijdt de kritiek hout dat de koopkrachteffecten op pensioenen “verkeerd” zijn?
    • neen, ze zijn niet “verkeerd”.
    • Het is wel juist dat we nog geen rekening gehouden hebben met de welvaartsenveloppe 2019-2020, omdat die nog in uitvoering is.
    • Wat we ook niet konden was de welvaartsaanpassingen (en de indexsprong) doorvoeren zoals ze in werkelijkheid uitgevoerd worden. Daarvoor moeten we weten wie een minimumpensioen heeft, wanneer iemand op pensioen gaat, en dat weten we niet in de dataset. Daarom hebben we algemene verhoging doorgevoerd van alle pensioenen op dezelfde manier. Wij vinden dat dit geen ‘fout’ is, maar een noodzakelijke vereenvoudiging omwille van data-beperkingen. Het alternatief was dat we enkel de impact berekenden op de bevolking van de werkenden. Maar dan is de eerste vraag die we krijgen: ‘en de niet-werkenden dan?’
  7. Houden jullie rekening met verhoogde kosten?
    • ja, waar we kunnen. Dat betekent dat we BTW en accijnzen hebben meegerekend. Dat is op zich al tamelijk grensverleggend in een model dat meestal alleen personenbelastingen kan berekenen.
    • over andere kosten hebben we te weinig infomatie om ook die in kaart te brengen. Als we veronderstellen dat die kosten meestal toegenomen zijn, dan overschatten we dus de koopkrachttoename in opnze berekeningen.
  8. Houden jullie rekening met de indexsprong?
    • neen, of toch niet voor de loon- en weddetrekkenden. Dit kan vreemd lijken, maar de reden is dat de oorspronkelijke studie er in bestond de veranderingen in belastingen en uitkeringen (en enkele die) in kaart te brengen. Om daarop te focussen gebeurt dat onder duidelijke veronderstellingen. Eén daarvan is dat we de bruto-lonen constant houden. In werkelijkheid zijn die trouwens ook onder invloed van tal van andere factoren veranderd (bvb. CAO’s, IPA, maar gewoon ook vraag een aanbod naar bepaalde competenties). We maken van dit alles abstractie, net zoals we ook de macro-economische omgeving niet laten veranderen. Ook dit is een bewuste keuze, geen nalatigheid.
    • voor de uitkeringen hebben we de indexsprong wel toegepast. Al beseffen we ook hier dat het detail dat we aankunnen met de data geen recht doet aan de werkelijke verandering. De indexsprong werd immers niet toegepast voor de minimumuitkeringen. Alleen weten wij in de dataset niet wie een minimupensioen trekt.

Leave a Reply