Het valt wel op te maken wie gelijk heeft

Onder de titel ‘De slag om de cijfers barst los’ vatte De Standaard van 20 oktober kritieken samen cijfermatige kritieken kwamen in hoofdzaak van de sp.a studiedienst. In een eerste reactie beweerde NV-A dat critici van de cijfers in de nota De Wever hen ‘in de hoek van de amateurs willen zetten’ en daar het debat over de Financieringswet voor uitkiezen ‘zodat het niet uit te maken valt wie gelijk heeft en wie niet’.

Ik ben het daar uitdrukkelijk niet mee eens. Dat iets te complex zou zijn om uit te maken
wie gelijk heeft, is op zich al een bedenkelijk uitgangspunt voor wie gelooft in een democratisch – en dus geïnformeerd – debat. Dan moeten we maar proberen die complexiteit tot zijn essentie te herleiden om aan de burgers te tonen waar de echte politieke keuzes gemaakt worden. De laatste weken word ik her en der gevraagd om voor een breed publiek de huidige Financieringswet uit te leggen. Telkens ondervind ik daarbij niet alleen de grote honger van geïnteresseerde burgers om de grote lijnen van die Financieringswet wél te verstaan. De mensen hebben ook verbazend snel door waar de echte politieke vragen liggen in dit dossier.

Intussen heeft NV-A haar verdediging bijgestuurd door in een eigen nota de opmerkingen te proberen te weerleggen. Het basisargument (ook overgenomen in deze krant) lijkt te zijn dat de sp.a studiedienst een ander ‘model’ zou gebruiken met andere ‘politieke’ uitgangspunten. Ook dat kunnen we moeilijk volgen. Deze discussie heeft echt niet te maken met de vraag of men voor of tegen meer fiscale autonomie, of voor of tegen meer responsabilisering is. Ook niet met de vraag of men het belastbaar inkomen gebruikt voor het solidariteitsmechanisme (zoals Jambon zaterdag stelde), dan wel de belastingen zelf. De cijferdiscussie gaat simpelweg echt wel over de berekening van het voorstel van regionale inkomstenbelasting in de nota zelf. Daarvoor gebruiken we allemaal dezelfde rekenkunde.

De personenbelasting is progressief om aan herverdeling te doen tussen mensen met een hoog en een laag inkomen. Dat betekent dat mensen met een hoog inkomen gemiddeld meer belasting betalen dan mensen met een laag inkomen. De meeste economen zijn het erover eens dat die herverdeling tussen personen best op federaal niveau blijft. Ook NV-A heeft dit principe herhaaldelijk bevestigd en herbevestigd (bijvoorbeeld in de twaalf principes die als basis moesten dienen voor de werkzaamheden in de High Level groep). Als men aanvaardt dat de federale overheid vastlegt hoe progressief de belastingschalen moeten zijn, dan moet het vastleggen van de tarieven van een regionale inkomstenbelasting onvermijdelijk gebeuren onder afgesproken beperkingen. In de nota De Wever zijn er op dit vlak twee problemen.

Ten eerste staat nergens duidelijk hoe men in de regionale inkomstenbelasting de federaal vastgelegde progressiviteit zal vrijwaren. Er staat alleen een wazige intentieverklaring. Anderzijds spreekt de nota De Wever van een regionale inkomstenbelasting die zal opgezet worden als een split-rate. Dat is een belasting die vertrekt van de huidige federale tarieven, maar de tarieven worden opgesplitst in een federaal en een regionaal deel. Bvb. de belastingvoet voor de eerste schijf is nu 25%. Dat wordt 12,5% voor de federale belasting en 12,5% voor de regionale belasting. Hetzelfde geldt voor alle ander schalen. Dat brengt ons bij het tweede probleem.

Als de voorgestelde regionale inkomstenbelasting inderdaad progressief is en vertrekt van de huidige federale tarieven, dan kloppen de berekeningen niet. Waarom? Een progressieve belasting leidt ertoe dat rijken meer betalen dan armen. Vlaanderen is gemiddeld rijker dan Wallonië en Brussel. Uit eigen berekeningen blijkt dat als de gemiddelde voet van de regionale belasting in Vlaanderen 10% zou bedragen, die voor Wallonië en Brussel respectievelijk 9,1% en 8,8% zou zijn. De voorgestelde regionale belasting moét derhalve relatief meer opbrengen in Vlaanderen, dan in Wallonië en Brussel. Welnu, dat is niet het geval in de berekeningen in de nota De Wever.

De reden is simpel. Om de regionale opbrengsten uit te rekenen gebruikt de nota niet de voorgestelde progressieve regionale belasting, maar een andere belasting. Namelijk een zelfde belastingvoet voor de drie regio’s, i.p.v. de hogere belastingvoet voor Vlaanderen en de lagere belastingvoet voor Wallonië en Brussel. De gebruikte gemiddelde voet is dus lager voor Vlaanderen. Daardoor worden de resultaten voor Vlaanderen minder rooskleurig voorgesteld dan ze in werkelijkheid zullen zijn. Maar voor Wallonië en Brussel is de gebruikte belastingvoet hoger dan wat ze in werkelijkheid zullen innen bij een progressieve regionale belasting. De resultaten voor Brussel en Wallonië worden dus opgesmukt. Onze eigen berekeningen tonen aan dat de verschillen in termen van overheidsontvangsten al gauw in de honderden miljoenen lopen.

De tegenstrijdigheid is manifest en moeilijk te weerleggen. Ofwel berekent men de regionale inkomsten met een regionale inkomstenbelasting die progressief is en vertrekt van de huidige tarieven Dan zijn de berekeningen fout en is het verlies voor Wallonië en Brussel veel groter dan voorgesteld. Ofwel aanvaardt men de berekeningen, maar dan kan men niet volhouden dat men vertrekt van de huidige tarieven. In onze berekeningen vinden we dat Vlaanderen zijn belastingen kan verlagen met 4,6%, maar dat Wallonië zijn belastingen moet verhogen met minstens 5%.

Er moeten trouwens nog wel meer zaken uitgeklaard worden in De Wever nota. Er wordt lippendienst bewezen aan de noodzaak om de federale overheid van genoeg middelen te voorzien. Maar de inkomsten uit de personenbelasting groeien sneller dan het BBP. Dus moeten zij die de personenbelastingen gedeeltelijk naar de regio’s transfereren antwoorden hoe ze dit inkomstenverlies voor de federale staat zullen opvangen. De N-VA geeft daarop twee antwoorden. Het eerste is eerder een geloofspunt dan een berekening: onrealistische veronderstellingen over terugverdieneffecten door responsabilisering. Voor een goed debat is het absoluut nodig veronderstellingen te scheiden van feiten. Ten tweede zal de federale overheid minder moeten betalen omdat het solidariteitselement teruggeschroefd wordt van ongeveer 230 € per hoofd van de Waalse bevolking tot 52 € (voor Brussel van 250€ tot 194€). Dit leidt wel tot maar even 600 miljoen € minder inkomsten voor Wallonië.

Geen enkel debat over belangrijke maatschappelijke veranderingen is gebaat bij een verkeerde voorstelling van zaken. Alvast één voorwaarde om een akkoord te sluiten dat tot wat institutionele rust leidt, is dat niemand zich achteraf bekocht voelt. Dat kan maar als iedereen met open vizier de voorstellen en de gevolgen ervan op tafel legt. Berekeningen zelf moeten nog altijd ‘juist’ zijn. En de berekeningen i.v.m. de gevolgen van de voorgestelde regionale personenbelasting zijn dat manifest niet, omdat in de nota De Wever een tegenstrijdigheid zit.

Deze opinie verscheen in De Standaard op 25 oktober 2010.