De verschillende regeringen van dit land staan de komende weken voor een moeilijke opdracht: een begroting opstellen voor 2024. Maar uitspraken doen over hoe het nu gesteld is met onze begroting, is op zijn minst even moeilijk. Ik denk zelfs: moeilijker.
Ofwel grijp je elke kans om een gitzwart beeld te schetsen, en daarbij vooral ook te suggereren dat onze politici onverantwoord bezig zijn. Dat is wat deze week weer eens gebeurde n.a.v. de bijgestelde prognoses voor economische groei voor 2024 door het Federaal Planbureau. (De Standaard 08/09/23: “Belgische begroting duikt 30 miljard in het rood, ver onder Europese lat“‘; De Tijd 09/09/23: “schuldig begrotingsverzuim ” en “onze cijfers komen er als de slechtste uit, boven op onze historisch hoge schuld“).
Ofwel word je weggezet als iemand die de problemen onder de mat veegt. Dat gebeurt als je er op wijst dat de échte uitdagingen niet tot uiting komen in dergelijke volatiele cijfers, dat een toename van het geraamde tekort voor 2024 weinig tot niets verandert aan de ‘houdbaarheid’ van onze schuld, e.d.m.
Ik geef hier zes redenen waarom het moeilijk is om in het publieke debat genuanceerd en afstandelijk over de houdbaarheid van de Belgische openbare Financiën te spreken.
- Het gebruik van woorden als ‘beste of slechtste leerling van de klas’, waarbij er dan geordend wordt op tekort (of schuld) van laag naar hoog, verraden dat veel commentaren impliciet blijven aannemen: hoe lager tekort en schuld hoe beter. Dat is economisch niet zinvol.
- Bij uitbreiding brengen ook vergelijkingen met het ‘Europees gemiddelde’ geen echte inhoudelijke argumenten aan.
- Het publiek debat (of journalisten) verkiest cijfers in miljarden i.p.v. in relatie tot de omvang van de economie. Een goed voorbeeld vormen de intrestlasten. Het is veel spectaculairder van te kunnen melden dat de betaalde intresten toenemen van 8 naar 10 miljard, dan dat ze toenemen van 1,5% naar 1,8% van het bbp. Natuurlijk betekent dat niet dat de betaalde intresten niet toenemen. Wel dat je ze moet bekijken in relatie tot de omvang van de economie, en die is ook toegenomen.
- De prognoses over die omvang van de economie (het bbp), en ook over uitgaven en inkomsten, zijn onzeker en – onvermijdelijk – voortdurend onderhevig aan aanpassingen. Zie de recente forse aanpassing in Groot-Brittannië door één van de meest gerenommeerde statistische instituten (het ONS, Office for National Statistics). Dat is op zich niet problematisch. Wel als je er narratieven op baseert met politieke impact. Dat is wat vaak gebeurt. De berichten in Vlaamse kranten vorige week waren gebaseerd op een herziening door het Federaal Planbureau van de verwachte groei in België volgend jaar van 1,6% naar 1,3%. Dat doet, louter rekenkundig het tekort – in die prognoses – oplopen van 28,6 naar 29,9 miljard. En bemerk dat op basis van hetzelfde groeicijfer van de juni-prognose, het Monitoringcomité meer dan 4 miljard lager uitkwam (op 24,4 miljard).
- ‘Houdbaarheid‘ van een schuldpositie betekent enkel dat de schuld niet steeds verder zal blijven stijgen in % van het bbp. Op dit moment is dat bij ons niet het geval. Dat de schuldgraad volgend jaar toeneemt, of zelfs de volgende vijf jaar toeneemt is geen indicatie dat de schuld ‘onhoudbaar is’. Of de schuld onhoudbaar wordt hangt af van drie variabelen die onderling ook nog eens samenhangen: de intrestvoet, de groei van de economie, en de toekomstige inkomsten en uitgaven.
- Het heeft weinig zin naar het ‘tekort’ te staren, als je niet ingaat op de inhoudelijke discussie welke uitgaven moeten of kunnen worden geschrapt (of niet verder mogen verhoogd; of net wel moeten verhoogd worden), en welke inkomstenbronnen je daarvoor wil en kan gebruiken. Loutere rekenoefeningen zijn geen weergave van wat een welvaartsanalyse moet zijn van inkomsten en uitgaven. Ook het omgekeerde geldt. Zelfs als de schuld houdbaar is zullen we nog van mening verschillen of we wel zoveel willen uitgeven aan pensioenen en gezondheidszorgen, dan wel of we uitgaven moeten verschuiven naar investeringen in de klimaattransitie of naar uitgaven die onze liberale democratie vrijwaren, en hoe we dat best financieren.
Zeker 1) tot 4) zijn voor mij ‘non-starters’ in het publieke debat. Voor 5) geldt dat het te technisch is en dus weinig bruikbaar in publiek debat. Maar net in een maatschappelijke sfeer waarin sommigen verkiezen ‘expertise’ verdacht te maken en die ondergeschikt te maken aan ‘buikgevoel’, moeten we er blijven op wijzen dat er geen reden is tot paniek.
Laat niemand beweren dat ik hier zou schrijven dat er geen werk aan de winkel is wat de Belgische publieke financiën betreft. Dat is er zeker. Alleen moet dat debat met andere argumenten gevoerd worden – reden (6) dus – dan met cijferfetisjisme op korte termijn.