De ene solidariteit is de andere niet. Wie is mijn volk?

Nous ne coalisons pas des Etats, nous unissons des hommes. Zo beginnen de mémoires van Jean Monnet, de voluntaristische en pragmatische vader van de Europese gedachte. Geen staten, maar mensen. Het citaat drukt goed uit welke keuze we hebben op 13 juni: verenigen we? of verdelen we? En wellicht nog belangrijker: verenigen we mensen of bepleiten we – in het beste geval – solidariteit tussen staten of volkeren? De uitspraak van Monnet even heroverwegen kan geen kwaad, zeker niet nu Vlaamse politici het begrip “confederaal” verkopen als een revolutie, maar weinig of geen pogingen doen om het begrip aan de kiezer uit te leggen.

Zo laten nagenoeg alle Vlaamse partijen ons geloven dat “confederalisme” in één of andere vorm niet hoeft te betekenen dat we ‘niet langer solidair zouden zijn met Wallonië en/of Brussel’. Alleen laten ze graag in het ongewisse over welke solidariteit ze het dan hebben. We hebben in 2007 ons lesje geleerd wat betreft hineininterpretierung van een verkiezingsuitslag. En dus hebben we recht op verduidelijking tijdens de campagne. In de verhouding tussen de regio’s zijn er immers minstens twee vormen van solidariteit aan het werk. Ze worden al jarenlang allebei aangeduid met het woord ‘transfers’. Maar beide vormen zijn zowel naar opzet als omvang heel verschillend.

De eerste vorm van solidariteit ligt ingebed in het transferdebat dat decennia geleden werd opgestart door met een regionale bril te kijken naar inkomenstransfers tussen mensen. Mensen betalen sociale bijdragen en belastingen, en krijgen daar in allerlei omstandigheden iets voor terug (terugbetaling van ziektekosten, pensioenen, kinderbijslagen, werkloosheids¬vergoeding). Deze interpersoonlijke herverdeling houdt zeer expliciet géén rekening met de plaats waar men woont, wel met het feit of men werkt, ziek is, oud, laag- of hooggeschoold, of gewoon: over een hoger inkomen beschikt. Het blijft dan ook verbazen dat men vindt dat deze stroom van transfers tussen mensen transparanter’ wordt als men er naar kijkt met een bril die er absoluut niet voor bedoeld is, nl. de regionale bril. We hebben elders zelf berekend dat de transfers tussen hoog- en laaggeschoolden vijf keer hoger zijn dan tussen de regio’s en deze tussen de 20% rijksten en de 20% armsten zelfs tien keer hoger. Kortom rijke en/ of hooggeschoolde Waalse en Brusselse gezinnen subsidiëren even goed de arme, laaggeschoolde Vlamingen als omgekeerd en de interregionale transfers zijn een onbelangrijk bijproduct van een bewust bedoeld herverdelingssysteem tussen mensen.

Het tweede solidariteitsbegrip is een – weliswaar klein – onderdeel van de Financieringswet. Die wet regelt de dotaties aan gewesten en gemeenschappen en bevat een solidariteitsbijdrage. Regio’s waarvan de opbrengst van de personenbelasting per hoofd van de bevolking lager ligt dan het rijksgemiddelde (het armere Wallonië en Brussel dus) krijgen een extra bedrag per inwoner (in 2009 ongeveer 230€ voor Wallonië en 250 € voor Brussel). De rijkere regio ontvangt geen solidariteitsbijdrage. Maar let wel: niet Vlaanderen als zodanig betaalt deze transfer, wel de federale overheid (waaronder dus ook de Vlamingen natuurlijk, maar even goed Walen en Brusselaars).

Tot zover twee mogelijke invullingen van wat men kan bedoelen als men over solidariteit tussen regio’s spreekt. Nu suggereren sommige Vlaamse partijen dat we dezelfde solidariteit kunnen behouden als we het eerste solidariteitsbegrip vervangen door het tweede. We kunnen als regio toch solidair blijven met de andere regio’s, nadat we de sociale zekerheid en de personenbelasting geheel of gedeeltelijk naar de regio’s hebben overgeheveld? Laat ons daarom eens de omvang van beide vormen van ‘solidariteit’ vergelijken. De interpersoonlijke solidariteit bedraagt ongeveer 5 à 6 miljard. De solidariteit in de Financieringswet iets meer dan 1 miljard euro. Ofwel moet men dus aan aan de kiezer zeggen dat we de solidariteit gaan terugbrengen tot op één vijfde. Ofwel behouden we de solidariteit en stellen we een Financieringswet voor met een solidariteitscomponent die vijf keer hoger is dan de huidige. Elke andere uitspraak, zoals het N-VA-voorstel om de Financieringswet af te schaffen, is misleiding van de kiezer bovenop het kiezersbedrog dat Luc Huyse in deze krant al aankaartte in zijn Opiniestuk van 15 mei.

Maar is het dan niet beter van solidariteit te organiseren tussen ‘staten’ dan tussen ‘mensen’? In Vlaanderen wordt vaak gesuggereerd dat daar economische argumenten voor zijn. Ik betwist dat. Partijen die wel nog de moed tonen om op te komen voor een federaal samenlevingsverband kunnen probleemloos de inzichten uit de theorie van begrotingsfederalisme gebruiken. Die geeft richtlijnen over wat beter wel en niet naar een bepaald overheidsniveau wordt overgeheveld en stelt daarbij duidelijk dat herverdeling best op het federaal niveau gebeurt. Partijen die confederalisme of Vlaamse onafhankelijkheid verkiezen hoeven geen ingewikkelde argumentaties op te zetten over ‘bescherming van onze toekomstige welvaart’, of ‘responsabilisering’, hoe belangrijk en relevant ik die ook vind. Ze geven gewoon een ander antwoord op de vraag ‘Wie is mijn volk?’ (naar de titel van een artikel van collega-emeritus Frans De Wachter).

Daarmee volgen ze een weg die al even haaks staat op het citaat van Monnet als op de lessen die we moeten trekken uit de Eurocrisis: als we ons willen staande houden op wereldvlak hebben we geen kleinschaliger, maar net grotere en meer open verbanden nodig. Bovendien moet dat gebeuren mét overdracht van soevereiniteit en beslissingsmacht naar een hoger niveau. Vlaamse nationalisten spiegelen graag voor dat onze toekomst in een Europa van de regio’s ligt. Dat zal dan wel niet in een confederaal Europa van 97 regio’s zijn, maar in een federaal verband. Dat is geen Jacobijns, gecentraliseerd Europa. Wel een institutionele structuur waar bevoegdheden toegekend worden aan niveaus op basis van rationele argumenten en los van nationalistische agenda’s. Beweren dat we wel soevereiniteit zouden willen overdragen aan Europa, maar niet aan een federatie van mensen die onze naaste buren zijn en waarmee we eeuwen geschiedenis delen, is ongeloofwaardig. En doen alsof we vruchtbaar zullen kunnen samenwerken en overleggen met tientallen andere regio’s als we er nog niet in slagen dat te doen met één andere regio en een stad waar honderdduizenden Vlamingen werken, is dat nog veel meer.

Deze opinie verscheen in De Standaard en De Morgen op 28 mei 2010.

[Download this opinion]