1. Hoe zien de kinderbijslagen eruit nu en na 1/1/2019?
Situatie vóór 1/1/2019 | Vanaf 1/1/2019 | ||
Kind geboren vóór 1/1/2019 |
Kind geboren vanaf 1/1/2019 |
||
Basistoeslagen: | Bedragen stijgen sterk in de rang |
Blijft behouden | Gelijk bedrag per kind = pijler 1 |
Leeftijdstoeslagen: | Stijgt met leeftijd | Blijft behouden | / |
Sociale toeslagen: | Langdurig werklozen, gepensioneerden, zieken en invaliden, en alleenstaanden met een laag inkomen | Uitbreiding naar alle gezinnen beneden de inkomensgrens | Nieuwe sociale toeslagen, met toename in de rang
= pijler 2 |
Geboortepremie: | Hoger bedrag voor 1e kind dan volgende | / | Elk kind 1100 € |
Schoolpremie: | Klein bedrag, loopt op met leeftijd | Overgang naar nieuw systeem |
Lagere bedragen, maar hogere bedragen tussen 3 en 5 jaar = universele participatiepremie |
Schooltoelagen: | Gezinsgemoduleerde inkomensgrenzen | Overgang naar nieuw systeem |
Verhoogde bedragen & verbreding van de grenzen = selectieve participatiepremie |
2. Hoe berekenen we de impact van de hervorming van de kinderbijslag?
- We simuleren het effect op het beschikbaar inkomen van een representatief staal van de bevolking (de SILC-enquête).
- Voor alle gezinnen in de steekproef berekenen we het beschikbaar inkomen voor de verandering van het beleid, en het beschikbaar inkomen na de verandering. Het verschil tussen beide is winst of verlies t.g.v. de hervorming.
- De nulmeting legt vast wat we verstaan onder het systeem “voor de hervorming”.
- We maken een onderscheid tussen twee groepen gezinnen: enerzijds alle “bestaande” gezinnen, anderzijds “nieuwe” gezinnen met enkel maar kinderen die geboren zijn na 1/1/2019.
- Om de armoede te meten gebruiken we de armoedegrens die vastgelegd is op 60% van het mediaan equivalent inkomen. We gebruiken de OESO-equivalentieschaal om het beschikbaar inkomen aan te passen voor gezinsgrootte.
- Armoede-incidentie meet hoeveel gezinnen een beschikbaar inkomen hebben dat onder de armoedegrens valt. De armoedekloof meet hoe ver het inkomen onder de grens ligt.
3. Waarin verschilt onze studie van de studie van het CSB?
- We maken gebruik van dezelfde techniek van microsimulatie, zoals hierboven besproken.
- We gebruiken administratieve bronnen om de SILC gewichten aan te passen. Daardoor kunnen we de SILC-informatie beter afstemmen op de veel nauwkeuriger administratieve informatie.
- We nemen ook de effecten van de hervorming van de schooltoelagen mee op (de selectieve participatietoeslagen)
- We gebruiken 2016 als basisjaar.
4. Neemt de armoede toe of af?
- We maken een onderscheid tussen de armoede-incidentie en de armoedekloof.
- De armoede-incidentie, dat is het % van de bevolking dat onder de armoedegrens leeft, neemt licht af.
- Ze daalt met 0,9 procentpunt voor de nieuwe gezinnen: in de nulmeting zijn 8,6% van deze gezinnen arm, met de nieuwe regeling zijn dat er 7,7%. Het effect verschilt per gezinstype en is meest uitgesproken voor gezinnen met één kind. Voor de bestaande gezinnen is de daling beperkt tot 0,5 procentpunt.
- In absolute cijfers komt dit erop neer dat van de 118407 kinderen die onder de armoedegrens leven, er 3588 (of 3%) uit de armoede getild worden als we de berekening doen voor bestaande gezinnen; en 10764 (of 10%) als we de berekening doen alsof alle gezinnen “nieuwe gezinnen” zijn.
- Op gezinsniveau leven er in de nulmeting 81113 gezinnen onder de armoedegrens. Dat aantal daalt door de hervorming met 4577 (of 6%) als we ze beschouwen als bestaande gezinnen, en met 12601 (of 17%) als we ze beschouwen als nieuwe gezinnen.
- De armoedekloof meet hoe ver het gemiddeld inkomen van een arm gezin onder de armoedegrens ligt en bedraagt 471 euro per maand in de nulmeting. De armoedekloof daalt: arme gezinnen zullen minder arm zijn als gevolg van de hervorming. De armoedekloof neemt af met 63 euro voor nieuwe gezinnen en met 55 euro voor de bestaande gezinnen. Ook hier verschilt het effect per gezinstype.
5. Zijn alle vragen beantwoord?
- Neen, we hebben bijvoorbeeld geen gemengde gezinnen gesimuleerd: gezinnen met kinderen geboren voor én na de hervorming.
- Voor sommige subgroepen is de samplegrootte te klein om statistische verbanden te onderzoeken.
- We hebben het effect op de werkincentieven nog niet geanalyseerd. Selectiviteit heeft daar een invloed op.