Waar blijft het echte cijferwerk, N-VA?

met Willem Sas. Een ingekorte versie van deze opinie verscheen in DS van 14 januari 2020.

In het Opiniestuk ‘Confederalisme maakt macht’ in De Standaard van vrijdag 10 januari probeert Sander Loones (N-VA) nog maar eens het ‘confederalisme’ te slijten als een wonderoplossing voor wat hij zelf voorstelt als ‘het falen van België”. Hij haalt daarbij in hoofdzaak twee argumenten aan. Ten eerste het gebrek aan ‘transparantie’ in de huidige Belgische structuren. Dat zou tot uiting komen in het feit dat in Zwitserland, Canada, en Duitsland de ‘solidariteit’ tussen regio’s veel transparanter zou zijn. Zijn tweede punt betreft het feit dat de zogenaamde ‘transfers’ ervoor zouden zorgen dat Wallonië geen of te weinig inspanningen doet om haar economische situatie te verbeteren.

Wat het tweede punt betreft is er, vanuit wetenschappelijk oogpunt, veel minder eenduidige en harde evidentie voor de uitspraken van Loones dan de stelligheid waarmee hij ze poneert zou doen vermoeden. Maar zijn uitspraken over ‘transfers’ gaan over optelsommen en over duidelijk vastgelegde begrippen. Daar zou weinig of geen discussie moeten over bestaan. Maar in het opiniestuk maakt Loones feitelijke fouten en verkeerde vergelijkingen met Zwitserland. Met het oog op transparantie beperk ik me hier derhalve tot een verheldering van zijn eerste punt. Ik doe dat door de drie heel verschillende concepten van zogenaamde ‘transfers’ duidelijk uit elkaar te halen.

Transfer nr. 1: het vereveningsmechanisme in de Bijzondere Financieringswet

Loones vergelijkt het door ons bekomen cijfer van een ‘transfer’ vanuit Vlaanderen van 6 à 6,5 miljard per jaar, met de ‘3,4 miljard Zwitserse frank’ in Zwitserland (dat is ongeveer 3,1 miljard €). Ten eerste is het Zwitserse cijfer fout. Volgens onze informatie bedraagt het 5,2 miljard Zwitserse frank (of 4,8 miljard €).[1] Maar veel erger is, dat een vergelijking van dit cijfer met de 6 miljard uit onze studie, onterecht is. Het is appelen met peren vergelijken. Het Zwitserse cijfer slaat op een mechanisme waarbij regio’s die armer zijn dan het federaal gemiddelde, extra middelen toegestopt krijgen. Ook wij hebben zo een mechanisme. Het maakt deel uit van de Bijzondere Financieringswet. Het drukt uit dat men in een federatie waar bevoegdheden gedecentraliseerd worden, toch wil garanderen dat alle burgers van die federatie min of meer dezelfde publieke dienstverlening kunnen genieten. In de meeste andere landen wordt dit mechanisme daarom ‘verevening’ genoemd: het maakt de mogelijkheden van alle gewesten om publieke diensten te voorzien – min of meer – gelijk.

In Zwitserland bedraagt die ‘verevening’ dus bijna 5 miljard €. De Belgische verevenings-enveloppe bedroeg in 2019 ongeveer 651 miljoen voor Wallonië en 397 miljoen voor Brussel, samen dus iets meer dan 1 miljard. Dat is fors minder dan het vereveningsysteem in Zwitserland. Het is trouwens ook minder dan wat Wallonië en Brussel zouden gekregen hebben onder de Financieringswet van voor 2015: dat zou 960 miljoen geweest zijn voor Wallonië en 600 miljoen voor Brussel.

Transfer nr. 2: de ‘sokkel’ als tijdelijke compensatie bij de invoering van de nieuwe Bijzondere Financieringswet

Dat minder genereus maken van het vereveningsmechanisme was maar één element van de grondige herziening van de Bijzondere Financieringswet. Ook op andere vlakken kwam de nieuwe Financierings­wet financieel goed uit voor Vlaanderen, terwijl Wallonië er middelen door verliest. Om dat politiek akkoord verteerbaar te maken werd afgesproken dat winsten en verliezen 10 jaar lang gecompenseerd zouden worden. Wat eender welke gefedereerde entiteit wint staat het af, wat een entiteit verliest krijgt het erbij. Dat is de zogenaamde ‘sokkel’. In 2019 bedraagt die ‘compensatie’ 621 miljoen voor Wallonië en 99 miljoen voor Brussel. Er is afgesproken dat deze sokkel tien jaar ongewijzigd blijft, maar daarna, over een volgende periode van tien jaar, elk jaar met 10% afgebouwd wordt. Vanaf 2025 zal deze afbouw van de ‘compensatie’ Wallonië dus sowieso elk jaar iets meer dan 60 miljoen kosten. We vermelden deze tijdelijke ‘transfer’ omdat in het Zuiden van het land, en ook in Brussel, af en toe geopperd wordt dat de ‘solidariteit’ vanaf 2025 sowieso zal opdrogen. Deze uitspraak slaat dus enkel op dit bedrag. Het vereveningsmechanisme (transfer nr. 1) wordt niet afgebouwd, en ook de transfer nr. 3, die we hierna bespreken, blijft tot nader order onveranderd.

Transfer nr. 3: de financiële stromen tussen de regio’s die volgen uit personenbelasting en sociale zekerheid

Loones vergelijkt het (foute) Zwitserse bedrag met het resultaat dat wij bekwamen in een studie die we maakten in opdracht van toenmalig Vlaams Minister-President Bourgeois over de financiële stromen tussen de gewesten. Daarin komen wij, net als zovele studies voor ons, tot een cijfer van rond de 6 miljard € per jaar. Alleen heeft dit cijfer niets te maken met het hierboven vermelde mechanisme uit de Financieringswet. Het volgt uit de optelling van miljoenen ‘transferten tussen mensen’: rijken betalen meer belastingen dan mensen met een lager inkomen, werkenden betalen sociale bijdragen, werklozen krijgen een werkloosheidsvergoeding, je betaalt bijdragen voor de ziekteverzekering, maar krijgt ziektekosten vergoed, enz. De systemen die voor deze herverdeling tussen mensen zorgen, zijn federaal. Ze hangen m.a.w. niet af van waar je woont. Er is geen transfer tussen iemand die in Antwerpen woont naar iemand die in Charleroi woont, omdat die persoon in Antwerpen of in Charleroi woont. De plaats waar je woont speelt geen rol in de belasting of sociale bijdrage die je betaalt of de uitkering die je krijgt. Dat wordt enkel bepaald door hoe hoog je inkomen is, en of je in aanmerking komt voor de uitkering, bv. omdat je werkloos bent of ziektekosten hebt. Daardoor zijn er ook in Antwerpen mensen die een uitkering krijgen, en zijn er ook in Charleroi mensen die veel belastingen betalen.

Je kan die miljoenen individuele bijdragen en uitkeringen optellen voor bepaalde groepen in de bevolking. De zogenaamde ‘transferstudies’ tellen de individuele bedragen op voor alle mensen die in één bepaald gewest wonen (Vlaanderen, Wallonië en Brussel). Zelf vinden we die optelsom op geografische basis niet interessant. Deze optelsom per gewest maakt in elk geval het belasting- en sociale zekerheid systeem niet transparanter. Natuurlijk niet, want het is een federaal systeem. Door het regionaal te berekenen zetten we net een bril op die het beeld vertroebelt en verkleurt. Als je dan toch de economische situatie in Charleroi en Antwerpen wil vergelijken, kijk dan gewoon naar verschillen in participatiegraad op de arbeidsmarkt in Antwerpen en Charleroi, of naar gemiddelde lonen, of naar het aantal gepensioneerden en het gemiddeld pensioen of eender wat. Die statistieken bestaan en zijn transparant toch?

Ten tweede kan je de miljoenen individuele transfers even goed – en zelfs zinvoller – optellen voor andere onderverdelingen van de bevolking dan volgens de plaats waar iemand woont. Het bedrag van 6 miljard netto uitstroom uit Vlaanderen komt neer op ongeveer 900 € per jaar per Vlaming. Maar als we personenbelastingen, sociale bijdragen en uitkeringen in rekening brengen, dan is de uitgaande transfer van iemand die tot de 20% rijkste Belgen hoort – en sommigen daarvan wonen ook in Charleroi – 15000 € per jaar. En iemand die tot de 20% laagste inkomens behoort – en sommigen daarvan wonen zeker ook in Antwerpen – ontvangt gemiddeld netto 16700 € per jaar. Dat is dus meer dan 15 keer groter dan de transfers ‘tussen de regio’s’. Voor hoogopgeleiden tegenover laagopgeleiden is dat respectievelijk 5362 € (geven) en 8235 € per jaar (krijgen). En mensen ouder dan 65 krijgen gemiddeld 17000 € per jaar terwijl mensen tussen 40 en 50 gemiddeld 4167 € per jaar netto bijdragen. De cijfers zijn illustratief, maar ze relativeren sterk de omvang van de stromen tussen de regio’s. Ze bevestigen dat voor herverdelende systemen zoals personenbelasting en sociale zekerheid de verschillen binnen regio’s veel groter, belangrijker, en ook relevanter zijn, dan de verschillen tussen de regio’s.

Cijfers kunnen en mogen nooit de politieke vraag beslechten hoe groot de gemeenschap is die men wil ‘federeren’: alle mensen in België, dan wel enkel een deel daarvan. Maar het omgekeerde geldt evenzeer: het zou transparanter zijn als iemand die een uitgesproken opvatting heeft van zijn lange termijn politiek objectief, met name: een onafhankelijk Vlaanderen, dat niet verhult met pseudo wetenschappelijke redeneringen of foute en verwarrende cijfers. Dat het in dit opiniestuk ook nog eens opgevoerd werd onder het mom van meer ‘transparantie’ is ironisch, of zelfs cynisch. Want op de expliciete vraag naar een cijfermatige onderbouwing van het zogenaamde confederalisme-voorstel van N-VA, kregen we de laatste maanden, ook tijdens publieke optredens, telkens weer een negatief antwoord.


[1] zie https://www.efd.admin.ch/efd/en/home/themen/finanzpolitik/national-fiscal-equalization.html

Leave a Reply